Trijntje Fop
In een artikeltje op de achterkant van NRC werd mijn aandacht getrokken naar gedichtjes van Trijntje Fop.
Trijntje Fop is een van de pseudoniemen van (Cornelis Jan) Kees Stip (1913-2001). Zijn gedichtjes geven een vrolijke kleur aan een sombere dag. "Ik ben een kniezer, maar ik ontknies mijzelf door versjes te maken", zei hij in een interview tegen Ivo de Wijs.
Ik citeer er hier enkele van, en als U goed leest zijn het vaak bijzondere gedichtjes, die niet zo maar je pen uitroller, maar heel specifiek geconstrueerd zijn. Bij sommige moet je nog even nadenken ook.
Op een jachthond
Een jachthond in de buurt van Bonn
Las altijd Goethe als hij kon.
"Zo leert men langzaam," sprak het beest,
"het vlees bedwingen door de geest.
Maar als ik mee mag met de meute
Ben ik het allemaal vergoethe".
Op een elft.
Een elft zegt boos: "Op alles wordt
Besnoeid, beknibbeld en bekort.
Ik, die tot aangenaam verpoos
Te Zevenaar een vijver koos,
Zal straks, je zult het nog beleven,
Een 11 zijn in een 5 te 7."
Op een kreeft
Er was te Rotterdam een kreeft
Die steeds "Ik hebt" zei voor "ik heeft".
"En dit", zo zei een Amsterdammer
"is daarom zo bijzonder jammer
Omdat het toont welk wanbegrip
Men daar van werkwoordsvormen hib".
Op een ree
Een ree bereidde voor de grap
Gezeefde karnemelkse pap.
Doch zelden zeefde deze ree
Daar meer van dan een fles of twee.
Zij sprak:" Ik kan er toch niet even
Zo een twee drie vier vijf zes zeven."